Op zekere dag bracht Jezus een kind in de kring. Zijn commentaar hierbij is wereldberoemd: “Als gij niet opnieuw wordt als kleine kinderen zult gij het Rijk der Hemelen niet binnengaan” (Mt.18.3). Met dit gebaar heeft Hij de ‘kleinheid’ ter sprake gebracht, niet in een zwevend begrip, maar in een springlevend kind. Deze taal verstond iedereen. Nogal straf: Klein worden of zijn Rijk niet binnen. Is dit een idyllisch gebaar van Jezus, de kindervriend of meent Hij het echt? In dat geval is ‘kleinheid’ niet meer vrijblijvend. Dan is het geen randverschijnsel meer, maar de sleutel die toegang geeft tot het Rijk.
Bij een andere gelegenheid heeft Hij nog wat meer uitleg gegeven: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor ‘wijzen en verstandigen’ en ze geopenbaard hebt aan ‘kleinen’“ (Mt.11,25). De ‘kleinen’ staan hier duidelijk tegenover de ‘wijzen en verstandigen’. Aan de eersten kan God zijn geheimen openbaren, aan de laatsten niet. Het gaat uiteindelijk om openheid of geslotenheid tegenover God. Deze heeft iedereen zonder uitzondering op het oog om zijn geheimen mee te delen. Indien Hij desondanks voor ‘wijzen en verstandigen’ verborgen houdt wat Hij aan ‘kleinen’ kan openbaren, ligt dit uitsluitend aan de gesteltenis bij de mensen. De enen zeggen ‘nee’, de anderen ‘ja’ op zijn aanbod.
Jezus heeft allerhande mensen ontmoet in zijn leven onder meer vissers en geleerden. Bij de eersten vond Hij vooral gehoor, bij de laatsten verzet. De enen waren klein, de anderen wijs en verstandig. De eersten leerden Jezus als ware God aanbidden, de anderen stelden Hem als boosdoener terecht aan een kruis.
Wijs en verstandig is men van nature uit, omdat men spontaan voortbouwt op de normen waarover men beschikt. Kleinheid moet men leren, in zoverre men zijn eigen normen inlevert tegen vreemde normen. Klein worden is riskant als de sprong van een parachutist. Men moet leren oordelen volgens de normen van God.
In het evangelie treffen wij enkele sprekende voorbeelden aan; Zacharias, Johannes de Doper, Simon Petrus en Maria.
Toen Zacharias de boodschap kreeg dat zijn vrouw een kind zou krijgen stelde hij zijn zienswijze boven die van de engel. Dat kon onmogelijk, omdat Elisabeth al op gevorderde leeftijd was (Lc.1,18). Zijn stomheid is het uiterlijk teken geworden hoe wijs en verstandig hij was. Kleinheid heeft hij achteraf wel geleerd.
Zijn zoon, Johannes de Doper, stond er niet beter voor. Op zekere dag stuurde hij twee van zijn leerlingen naar Jezus met de vraag: “Zijt Gij Diegene die komen moet, of hebben wij een andere te verwachten?” (Mt.11,3) Hij zat toen namelijk opgesloten in de gevangenis en vanuit Jesaja wist hij dat de Messias zou komen “om aan gevangenen verlossing te melden” (Jes.61,1). Vooralsnog had Jezus geen poging ondernomen om hem te bevrijden. Na Jezus’ antwoord heeft Johannes zijn wijsheid ingeruild voor die van zijn Meester. Ook hij heeft kleinheid moeten leren.
In verband met Jezus’ lijden heeft Simon Petrus geprotesteerd: “Zo iets mag U nooit overkomen” (Mt.16,22). Verzet tegen het lijden was de enige zinvolle vorm van liefde bij Petrus voor Jezus. En toch was deze eigenwijs. Het antwoord van Jezus was schrikwekkend: “Weg, Satan, gij zijt Mij een aanstoot. Gij oordeelt volgens de normen van mensen en niet volgens de normen van God” (Mt. 16, 23). Deze zin bevat de bepaling van wat ‘kleinheid’ is: oordelen volgens de normen van God en niet volgens die van mensen.
Maria incarneert ten volle dat uitzonderlijk ideaal. Toen de engel Gabriël haar de boodschap bracht dat zij in haar maagdelijkheid moeder zou worden, stelde zij haar bezwaren onmiddellijk terzijde om geloof te hechten aan de woorden van Gods gezant. Zij zei niet: “Dat is onmogelijk daar ik geen man beken”, maar wel: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken” (Lc.1.34). Door haar fiat heeft Maria de menswording mogelijk gemaakt.
De Schriftgeleerden, hogepriesters en farizeeën daarentegen zijn bij hun zienswijze gebleven. Zij zijn nooit tot kleinheid gekomen. Hierdoor hebben zij zich buiten zijn Rijk gesloten.
Op onze dagen blijft die ‘kleinheid’ even noodzakelijk als tijdens Jezus’ openbaar leven op aarde. Meer dan ooit krioelt het van ‘wijzen en verstandigen’ die zich sluiten voor zijn boodschap, omdat ze hun normen verkiezen boven die van God. Zij heten humanisten, atheïsten, enz. Ook binnen de kring van de katholieke Kerk zijn er velen die met misprijzen neerzien op de ‘kleinheid’. Hoevelen stellen hun inzichten boven de leer van de Kerk?
Daarom wil Jezus zijn gebaar van het kind in de kring duizenden keren herhalen. Hij wil gebedsgroepen van het legioen kleine zielen om in elk dorp, in elke stad te getuigen van zijn Boodschap van de Barmhartige Liefde aan de Kleine Zielen. Dit is geen reden tot fierheid en nog minder tot ijdelheid. Het roept alleen een huiveringwekkende verantwoordelijkheid voor de geest.
Tussen Evangelie en Boodschap bestaat een zeker verschil wat betreft de ‘kleinheid’. In het Evangelie is zij bijna verborgen tussen duizend andere parels; in de Boodschap wordt zij in het volle daglicht gesteld. Zowel in de titel van het boek als in de benaming van de leden is er sprake van.
Wat betekent dan dit kostbaar kleinood? Is het synoniem van eenvoud of nederigheid? Destijds heeft men de benaming ‘kleine zielen‘ willen vervangen door ‘eenvoudige zielen’, omdat men nogal botste op de spot ‘kleinzieligheid’. Hierop heeft Jezus geantwoord:
“Klein behoudt heel zijn betekenis en moet deze bewaren in elke taal. Als gij niet wordt als kleine kinderen zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan. Mijn rijk wordt op aarde gevestigd door het beoefenen van de kleinheid. Gij zult Mij enkel vinden in de allerkleinsten. Weest klein genoeg om te begrijpen en over de futiliteiten van dit leven heen te stappen. Ik ben in u, mijn kleine kinderen, en met u zal Ik de machtigen beschamen.” (26.11.1972)
De kleinheid is voor de andere deugden wat de stam van een boom is voor de takken. Kleinheid is de familienaam, de andere deugden zijn voornamen: nederigheid, liefde, zin voor gebed, vertrouwen, zuiverheid, waarachtigheid, gehoorzaamheid, vurigheid, offerzin, eerbied voor de Eucharistie, strijdvaardigheid. Deze boodschappen ter illustratie:
“Ik vraag nederige kleine zielen, om de hoogmoed te bestrijden, liefdevolle, om het gebrek aan liefde te bestrijden, edelmoedige, om de zelfzucht te bestrijden, kleine zielen die bidden, om te strijden tegen het gebrek aan gebed, kleine zielen vol vertrouwen, om het pessimisme te bestrijden, kleine zielen die zuiver zijn, om de onzuiverheid te bestrijden, kleine zielen die waarachtig zijn, om de leugen en de huichelarij te bestrijden, kleine zielen met de geest van onderdanigheid, om de ongehoorzaamheid te bestrijden, vurige kleine zielen, om de lauwheid en de lafhartigheid te bestrijden, kleine zielen die zichzelf slachtofferen, om de ketterij te bestrijden. En aan ieder van hen vraag Ik een mateloze eerbied voor mijn Liefdesacrament. Ik wil geestdriftige verdedigers van dit zozeer door smaad getroffen sacrament.” (17.2.1970)
“Ja, kindlief, geef Mij als voedsel aan de zielen. Geef het beste van uw ziel die Ik met mijn liefde vruchtbaar heb gemaakt. Sluit niemand uit bij de uitreiking van het levenszaad dat Ik in uw hart heb gestort. Allen moeten eten, allen moeten zich aan mijn wet onderwerpen.“ (20 april 1970)
“De kleine zielen ontvangen mijn Woord met gretigheid, want het is voedsel voor het geestelijk leven. De hoogmoed en dergelijke voeden de zielen niet, maar storten hen in het verderf.” (20 april 1970)
Uit; Armand Ory, Sicuti Parvuli, Het Legioen Kleine Zielen, Achtste jaargang, Nr. 3, September 1980, blz. 7-16. Bewerking door pastoor Geudens.
Dit is op Op weg naar de Hemel herblogd.